Donderdag 27 augustus 2020
- Kees
- 27 aug 2020
- 5 minuten om te lezen
De familie Gide was niet echt 'van hier' (Uzès) maar kwam uit de buurt ('Le pays d'Uzège'), en wel uit Lussan, dat ongeveer twintig kilometer noordelijk van Uzès ligt, langs de D979 (de weg naar de Ardèche). En omdat toeval niet meer bestaat drukte Midi Libre gisteren, om ons allen er nog even op te wijzen dat dat Lussan zo ongeveer het allermooiste dorp van het land is, deze foto af:

De omstandigheid dat van die hele Gide-familie alleen econoom Charles in Uzès is geboren zou trouwens wel eens een verklaring kunnen kunnen zijn voor het feit dat er hier een Boulevard, een Lycée en een Parking naar hem zijn genoemd, terwijl zijn neefje - toch veel bekender, met die Nobelprijs en alles - het met een half-verhard pad moet doen: André werd geboren in Parijs en groeide daar ook op - hij is om het zo te zeggen meer een geadopteerde 'Grote Zoon'. (Een andere verklaring zou kunnen zijn dat die oom de (christelijk-geïnspireerde sociaal-activistische) econoom in zijn werk ideeën ontwikkelde en propageerde die de laatste tijd aan populariteit winnen, met name over coöperatievorming, en dan niet alleen voor producenten - dat kennen ze hier al eeuwen - maar ook voor consumenten. Als-ie niet oppast raakt-ie, negentig jaar na zijn overlijden, nog herontdekt en in de mode...)
Over het boek van neef André waarin (de omgeving van) Uzès zo

liefdevol wordt beschreven nog twee dingen.
Allereerst de titel. In het Frans luidt die dus 'Si le grain ne meurt' en de titel van de eerste Nederlandstalige uitgave (uit negentien honderd drieënzeventig) is daarvan met 'Als de graankorrel niet sterft' een zo nauwkeurig mogelijke letterlijke vertaling. Komen uit de bijbel, deze woorden (Johannes 12:24), en ze vormen daar het begin van een zin die kan (en moet?) worden opgevat als een metafoor voor het leven van Jezus: alleen door te sterven kan een graankorrel het begin zijn (worden) van een grote oogst - Gides relaas beschrijft ook hoe hij pas als hij zijn oude gedaante heeft afgelegd (is gestorven) aan zijn werkelijke leven kan beginnen. Voor haar Nederlandse vertaling zocht Mirjam de Veth, zo vertelt ze in het zeer informatieve voorwoord bij de uitgave die hier naast mijn laptop op tafel ligt, naar een andere titel. In de eerste plaats omdat ze vindt dat er aan die eerste iets wringt ("... moet het woord 'niet' er wel bij?") maar ook uit meer commerciële overwegingen: "... het is niet bepaald een titel waarvoor de lezers zich en masse naar de boekwinkel zullen reppen." De Veth vindt haar titel in Gides beschrijving van twee ervaringen - die tamelijk op elkaar lijken - uit zijn prille jeugd waarbij hij wordt overvallen door een "diepe innerlijke benauwdheid, die gepaard ging met tranen en snikken". De tweede keer dat hem dit overkomt rent hij totaal overstuur uit school naar huis en kan hij daar niets anders uitbrengen dan: "Mama, mama, ik ben niet als de anderen."
En dan, tweedens, de inhoud. In dit zeer rijke boek - dat dus geen roman is maar een verzameling herinneringen ('memoires') - gaat het eigenlijk steeds over een tegenstelling, de spanning die dat oplevert, en de noodzaak een scherpe keuze te maken of juist de mogelijkheid twee tegengestelde zaken met elkaar te verzoenen. Normandië versus Uzès, dat is niet alleen Noord versus Zuid maar ook: het land van zijn moeder versus dat van zijn vader, en die vormen dan op hun beurt weer de fikse tegenstelling tussen katholiek (moeder) en protestant (vader). Al tamelijk jong zal de gevoelige André ook het enorme verschil ervaren tussen de stijve opgeslotenheid van het ouderlijk huis en de bevrijdende beleving van de wandelingen in de natuur rondom Uzès ("Het paradijs van mijn jeugd."), en het bijbehorende verschil tussen donker en licht. Later botst dan het strenge puritanisme van zijn (beide) ouders - en in het verlengde daarvan zijn gesublimeerde, kuise, liefde voor zijn nicht Madeleine - met de levenslust die hij ervaart wanneer hij her en der zijn eerste avontuurtjes met jongens beleeft. (Hij kiest tegen dat puritanisme - mede onder invloed en leiding van Oscar Wilde - maar zal blijven proberen beide vormen van liefde te verzoenen.) En veel later, als hij zijn 'memoires' wil optekenen, worstelt hij met de vorm: het is dan wel een autobiografie of zoiets, maar dat betekent niet dat er niet vormgegeven hoeft te worden bij het schrijven van 'Si le grain ne meurt' - de waarheid moet gelogen worden: "Pour rester vrai on est obligé d'arranger". Uiteindelijk zal hij zeer klassiek beginnen met "Ik ben geboren op 22 november 1869." maar tijdens het schrijven steeds vaker van de chronologische lijn afwijken, en zo is er ook een tijdloze lezing mogelijk waarin beelden en motieven ogenschijnlijk steeds hetzelfde zijn maar telkens op andere wijze samensmelten, een beetje zoals in een caleidoscoop: "Als ik me dwing een chronologische volgorde aan te houden raak ik in de war. Als ik terugga in het verleden ben ik als iemand wiens blik niet goed afstanden kan schatten en denkt dat iets heel ver weg is wat bij nader onderzoek veel dichterbij blijkt."
Gide eindigt de beschrijving van de eerste vijfentwintig jaar van zijn leven met het feit dat hij zich eindelijk kan en mag verloven met zijn nicht Madeleine - er waren nogal wat tegenstanders van dit klassieke neef-nicht huwelijk, waaronder zijn moeder Juliette, die fel tegen was - en later met haar zal trouwen. Dat huwelijk vond plaats nadat het relaas in het boek is afgesloten, en wel in achttienhonderd vijfennegentig en in Étretat. Na dat huwelijk - dat nimmer werd geconsumeerd - vestigt het jonge paar zich op het vlakbij gelegen chateau de Cuverville dat tot die tijd bezit was van de familie van Madeleine en haar tante Juliette en vanaf dat moment tot het familiebezit van de Gides zal gaan behoren:

Nog één geinig weetje annex wist-u-dat-je doen? André Gide was niet alleen een groot natuurliefhebber - die dus de omgeving van Uzès beschreef als "het paradijs van mijn jeugd" - maar in het verlengde daarvan ook een enthousiast tuinier. Het hele eerste hoofdstuk van zijn werk 'La porte étroite' (uit negentienhonderd negen) is gewijd aan de beschrijving van de wijze waarop hij de tuin van het kasteel - in het boek: Fongueusemare - naar zijn hand zet, en ook in zijn dagboeken staan veel notities over zijn tuin(en) en het genoegen dat hij beleeft aan het snoeien van (fruit)bomen en het wroeten in de aarde. Zo schreef hij op vijfentwintig maart negentienhonderd twee - in mijn onbeholpen vertaling - in zijn 'Journal' : "Van zeven uur 's ochtends tot zes uur 's avonds, ik kan maar niet ophouden met het werken in de tuin. De helleborussen, de lelies, de tijgerbloemen, ze zijn aangekomen uit Holland."
Stappen? 886!
À la prochaine!
Commentaires